In de Jeugdwet staat dat gemeenten vanaf januari 2015 verantwoordelijk zijn voor jeugdhulp en de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.1
Jeugdhulp betreft hulp en zorg aan kinderen of jongeren (0 tot en met 17 jaar) en hun ouders/verzorgers. Jeugdhulp kan worden ingezet bij psychische, psychosociale en of gedragsproblemen, een verstandelijke beperking van de jongere, of opvoedingsproblemen van de ouders/verzorgers. Ook bestaat er jeugdhulp met verblijf, waarbij de jongere niet thuis slaapt tijdens de weekenden of door de week (zoals logeerhuizen).
Jeugdbescherming is een maatregel die de rechter dwingend oplegt. Dat gebeurt als een gezonde en veilige ontwikkeling van een jeugdige (0 tot en met 17 jaar) wordt bedreigd en vrijwillige hulp niet (voldoende) helpt. Een kind of jongere wordt dan 'onder toezicht gesteld' of ‘onder voogdij geplaatst’.
Jeugdreclassering is voor jongeren vanaf 12 jaar, die voor hun 18e verjaardag met de politie in aanraking zijn geweest. Ze hebben daarvoor een proces-verbaal hebben gekregen. De jongere krijgt begeleiding op maat van een jeugdreclasseringswerker. Dit kan doorlopen tot de jongere 23 jaar wordt. Jeugdreclassering wordt opgelegd door een kinderrechter of de officier van Justitie of kan worden opgestart door de Raad voor de Kinderbescherming op eigen initiatief van de jongere.
Er zijn verschillende risicofactoren bekend voor het ontwikkelen van opvoed- en ontwikkelingsproblemen waarvoor hulp uit de Jeugdwet nodig is. Risicogroepen die vaker gebruik maken van deze hulp zijn jongeren met moeilijk gedrag, een laag IQ en/of een (ernstige) verstandelijke beperking. Ook jongeren die opgroeien in een eenoudergezin en/of een achterstandsbuurt zijn risicogroepen die vaker gebruik maken van hulp uit de Jeugdwet. Daarnaast vergroot verslavings- psychische en/of (chronische) lichamelijke problematiek bij de ouders de kans op het nodig hebben van hulp uit de Jeugdwet.2